Toen ik nog heel wat jonger was, ontmoette ik ze regelmatig, de zelfverzekerde volwassenen. Ze kenden de antwoorden en begonnen hun zinnen met ‘gij moet’. Ze trokken graag aan mijn oren. Mijn aarzeling om in te stemmen met wat ze zegden, bleken ze maar matig te waarderen. Vandaag loop ik ze veel minder tegen het lijf. Waarschijnlijk heb ik geleerd om de plaatsen te vermijden waar zij zich thuis voelen.
U kent ze allicht ook, vandaag des te meer. Hoe onaangenaam ook, tijden van oorlog zijn voor hen zeer aantrekkelijk. De strijd tussen goed en kwaad ligt hen nauw aan het hart. De overwinning van het goede op het kwade is een belangrijke drijfveer in hun leven. Ze willen zout leggen op de slakken.
Ze zijn allergisch voor wie de regels niet volgt. Hun haren gaan er van recht staan. Hun ogen worden spleetjes en hun handen beginnen te trillen. Ze hebben er al met hun geneesheer over gesproken, het zou iets met de bloeddruk te maken hebben en met hun groot rechtvaardigheidsgevoel …
Ze spreken graag met uitroeptekens. Elk vraagteken willen ze zo snel mogelijk vervangen door een punt. Zo is het. Tussen hun land van goed en dat van kwaad zijn er nauwelijks grensovergangen, en die zijn dan nog slechts open in één richting: naar buiten. Als de wolf nadert, zeggen ze, moet je je geweerloop richten en geen bord met sappige vleesbrokjes aanreiken.
Ze blijven weg uit schemerzones, die grijze gebieden tussen wit en zwart, waar wegwijzers ontbreken en waar het vuil zo gemakkelijk aan je schoenen blijft plakken. Op hun boekenplank staan wetboeken, reisgidsen, woordenboeken, een grammatica, een bijbel en soms nog een catechismus. Ze vinden er hun vertrouwde zekerheden. De enkele romans en dichtbundels zijn bestofte exemplaren uit hun schooljaren.
God is hun idool, maar Jezus vinden ze overroepen. Lam Gods, dat de zonde van de wereld wegneemt. Zondag wordt Jezus in het evangelie zo genoemd door Johannes De Doper. Ze waarderen dat God streng is en rechtvaardig, maar begrijpen niet hoe Jezus van zijn kant zo weinig problemen heeft met de zonden van mensen. Ze kunnen er niet bij dat Jezus zondige mensen niet wil veroordelen, de mensheid niet wil opdelen in goeden en slechten.
Dat Jezus een lamme op een draagberrie geneest, dat is prima. Maar dat hij in één beweging door ook nog eens zijn fouten en zonden vergeeft, dat is onvergefelijk. Zonden wegnemen is heiligschennis, zo is hun overtuiging. Ze zullen de steen om de overspelige vrouw te treffen uiteindelijk neerleggen – anderen zijn meer geschikt om vuil werk te doen. Maar dat die vrouw ervan afkomt zonder een veroordeling, dat is godgeklaagd.
De wereld zit vol zonde. Dat Jezus vraagt om niet te oordelen en te veroordelen, dat gaat er bij hen niet in. Als zoon van God is hij voor hen toch een maatje te klein, een lam. (Joh 1, 29-34)