Als we iemand ontmoeten die we niet kennen, dan hebben we toch snel een oordeel klaar over die persoon op basis van uiterlijkheden. We hebben immers geen ander aanknopingspunt. We kijken naar het gezicht, de kledij en de haarsnit, eventueel zelfs naar de manier van spreken. In een oogopslag hebben we gezien wat normaal is en wat vreemd is. Vooral dat vreemde zal ons opvallen, dat andere, dat onbekende. Het zal maken dat we een beetje afstand bewaren, voorzichtig blijven, misschien zelfs wantrouwig zijn, zeker als we ver van huis zijn.
Maar als we ons niet afkeren, dan is het mogelijk dat we plots doorheen alle vreemde uiterlijkheden een mens zien. We zien iemand die zich gedraagt zoals we het zelf ook doen. We zien hoe een kind wordt aangesproken en op de arm genomen, hoe iemand vermoeid het voorhoofd veegt en gaat zitten, hoe iemand een fiets herstelt of koffie zet. Het zijn heel gelijkende en herkenbare dingen die maken dat de verschillen naar de achtergrond gaan. De onbekende is een mens geworden zoals ik. De onzekerheid verdwijnt voor een zekere vertrouwdheid.
Zondag vertelt de evangelist Johannes dat Jezus ergens in Samaria uitrustte bij een waterput. Samaria is een streek gelegen tussen Jeruzalem en Galilea waar Jezus woonde. De Samaritanen werden door de Joden genegeerd, uitgesloten, want ze volgden al eeuwen een ‘primitieve’ versie van het Joodse geloof, zonder tempel, zonder priesters.
Een Samaritaanse vrouw kwam water putten en Jezus vroeg haar om een beetje water. Een mens die dorst heeft is zeer herkenbaar, maar toch zag de vrouw vooral de verschillen. Gij, een man? Een Jood? Vraagt iets aan mij? Een vrouw? Een Samaritaanse? Jezus vertelde dan over wie hij was, maar dat maakte weinig indruk. Het praten met elkaar over drinken en dorst, over de dagelijkse gang naar de waterput, dat bracht wél herkenning en vertrouwdheid. Als vanzelf kwam het gesprek naar een andere dorst van de vrouw, een dorst naar liefde, erkenning en thuiskomen. Een dorst die een man niet kon lessen, hoe ze ook geprobeerd had. Doorheen het samen spreken besefte de vrouw dat ze haar kracht in zichzelf kon vinden en zich niet langer aan een man moest vastklampen. Voor haar was dat een diepe, haast religieuze ervaring. Jij bent een profeet, zei ze tegen Jezus. En ze spraken verder over waar en hoe mensen God kunnen vinden.
Het spreken van Jezus met de vrouw was vooral een luisteren geweest, geen preken, geen verkondigen. Daarmee zou hij nooit tot haar hart zijn doorgedrongen. Nu had hij haar geraakt op een manier die haar leven veranderde. Ze liet haar kruik staan, liep terug naar de stad en zei dat ze de Messias gezien had.
In elke ontmoeting met een mens kunnen we God ervaren. Dat lukt als we doorheen de uiterlijke verschillen kijken, en ook over het doodgewone menselijke durven spreken, over onze honger en onze dorst. (Joh 4, 5-42)