Voor een mens is het telkens een zeer indringende ervaring om een kleine baby in de armen te kunnen nemen. Een kindje dat alles heeft om een mens te zijn en tegelijk nog totaal weerloos is, het maakt ons stil. Het is moeilijk om niet van een wonder te spreken. Puur biologisch stamt het kind af van zijn ouders, maar zelfs zij zullen erkennen dat hun kind een geschenk uit de hemel is. Het overtreft in schoonheid al wat ze voor mogelijk hielden. De liefde die ze voelen voor hun kind is van een ongekende intensiteit.
Alleen al het dromen van een dergelijk wonder kan toekomstige jonge ouders gelukkig maken. Alsof een sprookje waar kan worden. Hoe hun kind elkaars mooie kwaliteiten in zich zal verenigen. Hoe het de wereld zal verbazen. Of hoe het op een ongekende wijze de familietradities zal voortzetten.
Zondag horen we Lucas in het evangelie op zo’n sprookjesachtige manier vertellen hoe Maria die droom droomde. Ze was verloofd met Jozef, en een mooie toekomst wachtte hen. Met een kind, een kind waarvan Maria ook hoopte dat het de wereld zou verbazen. Het zou hun kind zijn, maar meer nog een kind van God. Maria droomde van een zoon die vooral groot zou zijn in de ogen van God, niet zozeer in de ogen van de wereld.
Ze droomde van een zoon die niet gericht zou zijn op de grootheid van macht en winnen, rijkdom en welstand. Zij wist hoe God een voorkeur heeft voor mensen die elkaar vertrouwen en helpen. Voor mensen die op zoek gaan naar wie verloren is. Voor mensen die de moed hebben om hun angst voor anderen opzij zetten, voor mensen die geen behoefte hebben om mekaar te onderdrukken of uit te sluiten. Zo droomde ze over haar zoon.
Zij voelde hoe God haar zeer nabij was als ze die gedachten had, hoe Hij haar liefhad en genadig vond. Zij voelde zich geliefd en geborgen bij Hem. Haar kind zou daarom zeker ook Gods kind zijn.
Natuurlijk ervaarde ze op sommige dagen twijfels en onzekerheid. Zou ze de nodige kracht en sterkte nog wel hebben eens ze zwanger zou zijn? Hoeveel steun zou ze vinden bij Jozef, haar verloofde, want zo goed kende ze hem nog niet …
Maar ze wist dat voor God niets onmogelijk is. Ze had Hem al veel aan het werk gezien, in mensen die barmhartig zijn voor elkaar. Dan voelde ze zich gesteund en zeker: zo zou het ook met haar geschieden. (Lc 1, 26-38)