Wat wil je worden als je groot bent? Het is een bekende vraag. Ze wordt gesteld aan kinderen om te peilen naar hun interesses en ambities. Soms wordt er een grapje van gemaakt. Als het kind antwoordt dat het muzikant wil worden, dan corrigeert de vraagsteller: nee, je moet iets kiezen voor als je volwassen bent. Alsof een volwassene geen muzikant zou kunnen zijn.
Het is een wrange grap. Maar het zegt iets over het verschil tussen kinderen en volwassenen, over de heel andere wijze waarop ze elk naar de wereld kijken. Zo horen we in het evangelie van zondag dat de apostelen onder elkaar discussiëren over de vraag wie van hen de belangrijkste was. Dat is blijkbaar typisch iets wat volwassenen doen. Want Jezus nam een kind, zette het in hun midden, sloeg er zijn arm omheen en zei dat hijzelf zoals een kind was. En kinderen twisten niet over wie de belangrijkste onder hen is.
We vinden het heel normaal dat de wereld van de volwassenen en die van de kinderen verschillen, dat er andere regels gelden. Vriendschap, gelijkheid, respect en vertrouwen, het zijn waarden die vanzelfsprekend zijn in de kinderwereld, en we aanvaarden dat. Maar tegelijk willen we ook dat onze kinderen zo vlug mogelijk volwassen worden. Ze moeten zo snel mogelijk inzien dat het er bij de volwassenen niet zo vriendelijk en menselijk aan toe gaat.
Als kind ben je klein. Dat is geen probleem tot je hoort dat je daarom niet meetelt. Als kind weet je ook niet veel. Dat is geen probleem tot je ook daarom niet meetelt. Zo kunnen we nog een eindje doorgaan. Een kind is immers klein in alles: minder kennis, minder kracht, minder doorzicht, minder vaardigheden. Voor sommige ouders en opvoeders is dat lastig: de kinderen gedragen zich niet naar hun wensen. Ze gaan de kinderen dwingen om hun kleinheid en hun zwakheden te onderdrukken. De kinderen moeten zich gedragen als volwassenen.
De kinderen krijgen de tijd en de kans niet om te leren omgaan met hun kleinheid. Ze ervaren voortdurend dat kleinheid en zwakheid niet toegelaten zijn, niet aanvaard worden. Dat zet zich voort als ze volwassen zijn, en dan doen ze al het mogelijke om hun gevoelens van kleinheid en zwakheid te verstoppen. Ze voelen een grote behoefte om zich zo groot en zo sterk mogelijk gedragen. Zeer veel volwassenen leven uiteindelijk op die manier, in angst, maar zo is het nu eenmaal in die zogenaamde echte wereld. Hun kinderen mogen op hun beurt niet klein zijn, niet zwak …
De kindertijd is ideaal om te leren een goed mens te worden, zegt Jezus. De kindertijd moet niet dienen om zo snel mogelijk te leren volwassen te worden. (Mc 9, 30-37)