Wie niet tegen ons is

‘Atheïsten die een goed leven leiden, zullen door Jezus gered worden en in de hemel opgenomen worden.’ Die opmerkelijke woorden sprak paus Franciscus ongeveer acht jaar geleden tijdens een mis in Rome. ‘Het goede doen is niet voorbehouden aan de gelovige christenen’, zei de paus. ‘Het vermogen om goed te doen beperkt zich niet tot katholieken, christenen of gelovigen.’

Al snel volgden positieve, maar ook negatieve commentaren. Een woordvoerder van het Vaticaan liet immers kort daarna weten dat ‘ongelovigen wel degelijk naar de hel gaan.’ Die uitspraak is te begrijpen. De katholieke kerk heeft traditioneel steeds vastgehouden aan de opvatting dat het heil enkel via haar bereikt kan worden. Buiten haar is geen hemel mogelijk.

Zo’n houding is te vinden bij vele godsdiensten en ideologieën. Haast allemaal zijn ze ervan overtuigd dat ze de enige en juiste waarheid bezitten. Jezus zelf kreeg al met deze kwestie te maken. Zondag horen we in het evangelie dat de apostelen iemand gezien hadden die in de naam van Jezus demonen uitdreef. De apostelen wilden hem dat beletten, omdat die man niet tot de leerlingen van Jezus wilde behoren.

Dat was een typische reactie: niet kunnen aanvaarden dat een buitenstaander mensen geneest en daarbij de werkwijze van Jezus hanteert. Het is een reactie volgens de regel: wie niet met ons is, is tegen ons.

Jezus wees de apostelen terecht. Hij wilde niet dat ze de man iets beletten. ‘Want wie een wonder verricht in mijn naam kan onmogelijk het volgende moment kwaad over mij spreken.’ zei hij. ‘Wie niet tegen ons is, is voor ons.’ Het is opvallend hoe Jezus de veelgebruikte regel volledig omkeerde.

Voor Jezus was het niet mogelijk om op een foute wijze goed en menselijk te zijn. Wie zelfs maar een beker water zou geven aan zijn leerlingen zou daarvoor zeker beloond worden, zei hij. Zoals paus Franciscus was Jezus van mening dat mensen op allerlei manieren kunnen bouwen aan het rijk van God, ook als ze geen volgelingen van Jezus zijn. Het zou fout zijn om het te beletten of te bestrijden.

Jezus’ houding was er een van openheid, zonder vrees iets te zullen verliezen. Hij was ervan overtuigd dat alles wat goed is en behulpzaam voor mensen zich zeker verder zou verspreiden, ook al ging het niet via zijn leerlingen. Het maakte hem hoopvol.

Het blijft vandaag nog steeds een uitdaging om te durven erkennen dat ook vele mensen buiten de kerk zich alle dagen inzetten om een hemel op aarde te bouwen, een rijk van God. Het is al te dwaas dat de goeden onder elkaar gaan bekvechten over wie het bij het rechte eind heeft. Hoeveel beter zou het niet zijn om dankbaar te zijn voor al dat goede, uit zoveel onverwachte en verschillende hoeken. (Mc 9, 38-48)